b) toonzetting
In diverse verslagen wordt veelvuldig gebruikt gemaakt van psychologisch sturend taalgebruik waarbij de lezer (o.a. de rechter) zich (onbewust) meegezogen kan voelen in de subjectieve verslaggeving namens de GV. Indien woorden als “meent”, “vindt” etcetera van toepassing zijn op wat ouders zeggen, dient dat door te werken naar de verslaglegging van de mening van de GV. Waarbij opgemerkt moet worden dat ook daar een oproep tot zelf reflectie bij de GV gedaan moet worden over hoe men een en ander typeert op basis van het eigen referentiekader.
Door de bank genomen, vinden veel, zo niet alle ouders en hun ondersteuners dat de rapportages onnodig negatief typerend zijn. Dit ligt enerzijds aan de situatie (gedwongen maatregelen) en anderzijds aan het pedagogisch gehalte van die rapportages (ouder/kind krijgt de ‘jip en janneke’ versie te horen). Echter, in het rapport zetten dat ‘ouder hulp weigert’ als die ouder ándere hulp wil, is negatief typerend ondanks dat het als feitelijk juist gezien kan worden omdat de ouder nee zegt tegen het aanbod namens de GV. Overigens wordt niet duidelijk waarom op deze manier geschreven wordt. De GV dient zich dan ook bewust te zijn van haar eigen motivering om zaken op een bepaalde manier op te schrijven.
c) verstrekking/aanpassing/vernietiging
Op grond van diverse artikelen (voor een uitgebreide opsomming daarvan zie bijlage 1, punt 2) heeft een ouder de volgende rechten
- inzage en/of afschrift van het complete dossier
- verbetering/aanvulling/aanpassing/afscherming van gegevens in het dossier
- vernietiging van het dossier
Het recht op inzage en/of afschrift van het dossier wordt geïnterpreteerd door de diverse gecertificeerde instellingen als zijnde énkel het recht op inzage waardoor een ouder zich wel eens voor de taak gesteld ziet om twintig kilometer te fietsen om aldaar zélf de kopieen te maken (als die mogelijkheid al geboden wordt). De GV dient zich bewust te worden van dit recht en hoe het toe te passen. Daarbij is het niet noodzakelijk meer tegenwoordig om papieren afschriften te geven maar kan men volstaan met het mailen van de informatie zoals die reeds in het electronische dossier staat.
Ik realiseer me dat dit een extra werklast met zich mee zou kunnen brengen maar besef me ook dat het opvragen van het dossier een direct gevolg is van een observatie (namens ouders) dat zaken op papier waarschijnlijk niet helemaal kloppen waarbij de welwillendheid van een GV om openbaarheid van zaken te geven, de zaken vlot zou kunnen trekken zodat doeltreffende hulp voor het kind mét medewerking van de ouder kan plaatsvinden.
Er is een hardnekkige onwillendheid om achteraf rapportages aan te passen, zelfs niet als bewijzen aan gedragen worden die de (feitelijke) onjuistheid van het opgeschrevene aantonen en ondanks daartoe opgestelde beleidsregels en wetgeving. De reden daarvoor wordt niet duidelijk gemaakt (naar de ouder en betrokkenen toe) waardoor de motivering van die weigering aan (negatieve) speculaties onderhevig wordt. Als een GV weigert om bepaalde zaken aan te passen dient daar een gedegen motivatie voor gegeven te worden, waarbij aangetoond wordt op grond van welke feiten/omstandigheden, het rapport niet op dat punt (die punten) verandert kan of mag worden. Als een GV die grond niet kán geven, mag men er dus vanuit gaan dat de ouder gelijk heeft en dient het rapport verandert te worden, zichtbaar naar alle betrokkenen toe.
Het is daarom efficiënter om de werkwijze van de Raad van Kinderbescherming over de hele jeugdzorg linie te implementeren, waarbij een ouder eerst een concept toegestuurd krijgt waar op gereageerd kan worden, om vervolgens het rapport definitief te maken. Met als rand voorwaarde dat de opmerkingen van ouders niet als bijlage toegevoegd worden maar ook daadwerkelijk verwerkt waar het (feitelijke) onjuistheden betreft.
Waarbij ik wel nog wil opmerken dat de Raad van Kinderbescherming zich weleens beroept op het enkel citeren van en op grond daarvan aanpassing weigert. Als blijkt (middels bijvoorbeeld email wisseling) dat een deskundige verkeerd geciteerd is danwel een andere mening heeft dan hoe het in het rapport vermeld wordt, dient ook de raad dit in het rapport aan te passen ondanks dat een getuige/deskundige reeds een handtekening gezet heeft. Men mag er vanuit gaan immers dat de verbeteringen die men als deskundige doorstuurt, ook daadwerkelijk in het rapport aangepast worden.
Vernietiging van dossier (of stukken daarvan) is in het kader van jeugdbeschermings maatregelen niet van toepassing míts niet aangetoond kan worden dat de feiten zoals die in het rapport staan, onjuist zijn. Als een rapport echter dusdanig feitelijk onjuist is (valse Veilig Thuis meldingen) en ouder kan dat aantonen, blijft onverkort dat recht op vernietiging.
2. Wetgeving
Bij de Gecertificeerde Instellingen (en de Rvkb) zijn juristen aanwezig die tot taak hebben om toe te zien op een juiste toepassing van de wetgeving tijdens de uitvoering van de OTS/UHP. Zij zijn (schijnbaar) slechts zijdelings betrokken bij de besluitvorming maar kunnen een grote bijdrage leveren aan het oplossen van veel gehoorde klachten.
Zo kan een jurist er op hameren tijdens een multidisciplinair overleg dat een OTS enkel verzocht mag worden als aan beide voorwaarden van art 1:255 BW is voldaan, dat de taak van een GV actief gericht moet zijn op het opheffen van de bedreigingen zodat terugkeer in het gezin (bij UHP) mogelijk wordt en dat de (gezaghebbende) ouder rechten behoudt ondanks OTS/UHP etc etc.
Tot mijn spijt moet ik echter concluderen dat het juridisch advies schijnbaar enkel gericht is op het beschermen van de gecertificeerde instellingen en/of het in stand houden van de maatregel. Zo hebben veel instellingen nu het advies over opnames van gesprekken van de kinderombudsman overgenomen (nog niet allemaal dus) maar verlangen dan (op advies van de jurist) van de ouder dat zij een document ondertekent waarin staat dat het niet in de openbaarheid gebracht mag worden en dat het ‘dus’ ook niet als bewijs tijdens een rechtszaak aangedragen mag worden. Als een ouder dan weigert om het document te ondertekenen gaat het gesprek niet door met alle (negatieve) gevolgen van dien.
Het wel of niet erkennen van bewijslast is echter een taak die voorbehouden is aan de nederlandse rechters en het geeft geen pas om een ouder te dreigen met maatregelen gebaseerd op onjuiste wetskennis.
Het verbeter voorstel is in deze om te zorgen dat de juristen die werkzaam zijn bij de diverse jeugd instellingen, een meester in de rechten zijn/worden en dat zij op de hoogte zijn van alle van toepassing zijnde wetten die bij een OTS/UHP maatregel om de hoek komen kijken. Indien dit niet haalbaar is (vierjarige universitaire studie) dient de jurist losgekoppeld te worden van de gecertificeerde instelling zodat zij onafhankelijk van de instelling haar advies kan geven en dus niet een belangenverstrengeling ervaart (de instelling is haar werkgever immers) waardoor haar oordeel over het wel of niet op juridisch juiste gronden inzetten van beschermingsmaatregelen, gekleurd kan worden.
3. Interactie
Van alle voorbeelden van klachten die ik gekregen heb, steekt bejegening door en contact met de GV, qua aantallen, met kop en schouders er bovenuit. Dit is met name verbijsterend omdat de afgelopen jaren juist ingestoken is om de beroepsgroep hierin te sturen door middel van gedrag-/beleidsregels die ouders een waarborg moesten geven tegen het publiekelijke beeld van de GV als macht potentaat. Het heeft er alle schijn van dat er onvoldoende bekendheid is onder de GV’s met die gedragsregels danwel de Jeugdwet waardoor het kind en ouder vaak verstoken blijven van hulp of gedwongen hulp krijgen die averechts werkt. Ouders ervaren ook willekeur en men ‘moet maar net geluk hebben’ bij het aanstellen van een GV. Er is echter inmiddels een tuchtraad opgezet voor GV’s en afgewacht moet worden hoe dit verder gaat doorwerken.
Met de transitie van jeugdzorg naar gemeenten, zijn sociale wijkteams ingesteld, die taken van de GV over genomen hebben. Het blijkt nu dat met name deze beroepsgroep onvoldoende bekend is met de diverse, reeds bestaande, gedrag-/beleidsregels en ze dus ook niet toepast. Náást negatieve rapportering door de GV, krijgt een ouder nu dus ook eerst te maken met de sociaal medewerkster van het wijkteam en zij schijnt dezelfde lijn van handelen te volgen als waarover vanaf de jaren tachtig al, veelvuldig geklaagd werd.
Het is dan ook niet vreemd dat het AKJ (ook) steeds meer klachten binnen krijgt en persoonlijk vraag ik me af wat er beleidsmatig gedaan gaat worden met die klachten door de gemeente om hun medewerk(st)er hierop te wijzen en hoe anders te handelen. Daarbij komt dat waar een GV nog rechtstreeks uit naam van een bestuur werkt (en rapportages dus direct onder de werking van de Awb gebracht kunnen worden), de Sociaal Wijkteam werker vaak haar taak gemandateerd uitvoert (namens de gemeente) waardoor die rapporten slechts zijdelings onder de Awb geplaatst kunnen worden. Dit werkt het weigeren om ongefundeerd negatief typerende danwel feitelijk onjuiste rapporten te wijzigen in de hand en ultimo het onterecht handhaven van uitgesproken maatregelen.
Het heeft er ook alle schijn van dat GV’s die te werkzaam zijn in een specifieke doelgroep (Minder begaafden) zich vaker schuldig maken aan overtredingen van de beleidsregels (daarbij zelfs de normale normen van fatsoen overtredend) dan GV’s die werkzaam zijn in overige situaties (vechtscheiding, economisch zwakker, etc) waarbij niet aangenomen mag worden dat het in bijlage 1 genoemde gedrag in de laatst genoemde situaties amper voorkomt. In tegendeel zelfs.
Waar het in de maatschappij als vaststaand wordt gezien dat een ouder ‘tot de dood’ vecht voor haar kind, wordt dat door een GV als ‘strijdend’ en ‘aanvallend’ getypeerd en krijgt zij vermindering van omgang omdat het schadelijk is voor het kind om te zien hoe ouder ‘krampachtig’ weigert haar ‘rol op afstand’ te accepteren.
Een ouder die staat op verwijdering van fouten uit het dossier (op basis waarvan immers de maatregel onterecht is gebaseerd) wordt als moeillijk, lastig en soms zelfs aggressief gezien en met grote regelmaat genegeerd of ‘gestraft’ met een vermindering van omgang.
Voorts is er in de media diverse malen bericht over het falen van jeugdzorg waardoor een angstcultuur is ontstaan die het handelen eerder verhard dan zorgvuldiger maakt onder het motto ‘beter voorkomen dan genezen’, waarbij een UHP gezien wordt als het (makkelijke) medicijn, vanwege de grote werklast die er heerst onder GV’s. Het beslaat hier ook een keten met vele partners die elkaar wekelijks, zo niet dagelijks, spreken, koffie drinken enzovoorts. Daardoor ontstaat een vertrouwensband tussen de diverse ketenpartners die de objectiviteit aantast en die ouders als onverteerbaar ervaren. Het beeld dat ‘iedereen elkaar de hand boven het hoofd houdt’ is dan ook sterk aanwezig onder ouders maar ook hun ondersteuners.
De kern van dit handelen lijkt te zitten in een overwaardering van de eigen mening/het eigen oordeel (vanwege de taakstelling: het helpen van kinderen is immers een nobel beroep), de genoten opleiding (die in het gunstigste geval HBO pedagogiek is), een onwrikbaar edoch niet altijd gefundeerd vertrouwen in de meningen van ketenpartners en een schrijnend negatieve vooringenomenheid naar ouders en hun (vaak verklaarbare) gedrag, dat zij vertonen, voornamelijk na UHP van hun kind. Dit welhaast hautaine gedrag wordt mede gedragen door de reeds jarenlang heersende cultuur die eerder bedrijfs- dan zorg cultuur genoemd kan worden. De transitie heeft in die zin een stap vooruit gedaan, door te pogen die cultuur kleinschaliger te maken en minder dat van een corporate bussiness waar iedereen elkaar kent (van gezicht) maar niemand echt weet wat die persoon op de vierde verdieping nou doet en iedereen verantwoordelijkheid kan afschuiven op management.
Waar de transitie in gefaald heeft, is onderkennen dat bij het verplaatsen van een persoon (van een gecertificeerde instelling naar bijvoorbeeld een sociaal wijkteam) zij de (reeds aangeleerde) cultuur meeneemt. Indien zo een persoon dan te werk gesteld wordt bij andere personen met diezelfde cultuur, dan is er geen (sociale) dwang om de reeds bestaande ideeën over hoe te handelen in bepaalde situaties, aan te passen. Pas als zo iemand in een rigoreus andere werkcultuur te werk gesteld wordt, zal zij geneigd zijn om het (beroepsmatig) gedrag aan te passen. Met andere woorden: Het veranderen van een beroepcultuur begint bij een verandering te bewerkstelligen in de mentaliteit van de individuele werknemers, niet in de (bedrijfs)structuur
Een zorgcultuur die bij voorbaat uitgaat van het onvermogen/de onwil van ouders, is niet zozeer gericht op het helpen van ouders (en daarmee hun kinderen) maar op het onbekwaam verklaren daarvan. Tel daarbij op dat er gezinnen voorbij komen die daadwerkelijk grote problemen hebben (zoals financiële) en dan is de rekensom al gauw gemaakt. Het is júist die aanname (ouders zijn incapabel etc) die de basis legt voor de (onbewust) negatieve beeldvorming en die voelbaar is door ouders in de interactie met de GV.
Het zou daarom uiterst wenselijk zijn als, naast de vele folders over waar iedereen terecht kan met hun (anonieme) meldingen, ook folders geplaatst worden over de gedragsregels die jeugdhulpverleners dienen te volgen; daar waar de regels hangen die cliënten te volgen hebben, horen de regels die jeugdhulpverleners te volgen hebben, naast gehangen te worden en in gelijke afmeting, zodat dagelijks zichtbaar is, wat er van hen verlangd wordt op dat gebied.
Verder moeten jeugdhulpverleners bewust worden gemaakt van het effect dat hun (soms enkel veronderstelde) macht heeft op de gemoedstoestand van ouders die vaak al in een moeillijke situatie zitten en zij dienen daar rekening mee te houden in hun oordeel daarover (de gemoedstoestand).
4. Opleiding/vakkennis
a. medische kennis
Een GV heeft (als het goed is) HBO-pedagogiek gestudeerd. De specificatie naar jeugd, is daarbij niet vaststaand terwijl de hoofdmoot van haar taak juist dáár op gericht is namenlijk: kinderen (en hun gedrag). Een Sociaal Wijkteam werker kan volstaan met een opleiding tot maatschappelijk werker (bij Scheidegger bijvoorbeeld). Daar waar ouders en hun ondersteuners jarenlang gevraagd hebben om deskundiger personeel, is bij de transitie de lat juist lager gelegd (HBO versus MBO). Dit werkt ondeskundig handelen in de hand en dan met name vanwege de onder hoofdstuk 3 genoemde cultuur die er heerst.
Iedere beroepsgroep dient haar vakkennis op peil te houden om haar werkzaamheid in de maatschappij te kunnen handhaven danwel verantwoorden. Daar waar een kapster op de hoogte moet zijn van het niet meer mogen gebruiken van bepaalde bijtende stoffen bij een permanent vanwege de schadelijke gevolgen op de luchtwegen, dient een GV op de hoogte te zijn van de (nieuwste) wetenschappelijke onderzoeken op haar gebied zoals de doorwerkende schadelijke effecten van een UHP op het kind in latere jaren.
Dit is overigens geen nieuwe informatie. Al sinds jaren (o.a. Pilowsky) hebben studies aangetoond dat kinderen die in pleegzorg komen (ongeacht de situatie waar zij uit komen) het als geheel slechter doen dan kinderen in dezelfde situatie, die bij hun familie bleven met hulp. Het rapport door Thomas Mc Donald (e.a) “What we know about the effects of foster care” toont overduidelijk de negatieve effecten aan van een UHP waardoor dit een maatregel moet zijn die slechts in uiterste noodzaak moet plaats vinden.
In de praktijk gebruikt de GV echter niet alleen de maatregel zelf verkeerd (niet in uiterste nood maar als makkelijke oplossing in een moeillijke situatie, al dan niet vanwege werkdruk) maar handelt tijdens die UHP ook op een wetenschappelijk bewezen schadelijke manier door kinderen het contact met hun ouders te ontzeggen met alle nadelige gevolgen van dien op de latere ontwikkeling van het kind (zie daartoe ook de bevindingen Prof Dr (etc) Ursula Gresser).
De terugplaatsing van kinderen wordt categorisch geweigerd op basis van het pseudo-psychologisch argument dat kinderen nu ‘gehecht’ zijn in het pleeggezin. Daarbij voorbijgaand aan de diverse soorten gehechtheid (meta analyse van Van IJzendoorn uit 1995). Aangezien de rechter geen medicus is, kan hij geen (medisch) oordeel vellen over het wel of niet waar zijn van dat argument. Het punt is echter dat een GV dat ook niet is maar daarnaast dus overduidelijk geen nota neemt van de wetenschappelijke kennis die er al wél is op dit gebied. Dit maakt dat het alom heersende beeld dat Jeugdzorg enkel ‘haar eigen zakken vult over de rug van kinderen en ouders heen’ hardnekkig persisteert.
In principe geldt dat, ongeacht of een kind op terechte gronden uit huis geplaatst is, het contact met de ouder bevordert dient te worden. Het meest bevreemende hierbij is dat in 1 mij bekende situatie, jeugdzorg deze werkwijze met hand en tand verdedigt (vader heeft moeder vermoord in bijzijn van de kinderen en kinderen worden gedwongen hem in de gevangenis te bezoeken terwijl men zich in die situatie zou moeten afvragen of het effect van ontmoeten niet schadelijker is) maar in de overige situaties juist actief werkt aan vervreemding van de ouders door contact momenten in te stellen van 1 á 2 uur per 2 weken of zelfs minder en dit tegen de wens van zowel kind als ouder in. Men gebruikt vervolgens dan het argument dat het kind angstig of anders onwenselijk reageert, om het contact nog verder te verminderen terwijl studies aantonen dat dit soort gedrag juist ontstaat door het weinige contact met ouders (Mary Dozier 2012)
De kennis omtrent schadelijke gevolgen van UHP dienen bekend gesteld te worden derhalve en er moet op gehamerd worden dat er altijd een afweging gemaakt moet worden tussen wat het mínst schadelijk is, in die situaties waar er sprake is van reëel gevaar. Dit houdt dus op geen enkele wijze in dat er zelden tot nooit UHP moet komen maar dat er meer gericht gekeken moet worden naar gevolgen van zowel thuis blijven van het kind als UHP. De zaken Savannah en Sharleyne wijzen niet richting méér UHP maar richting méér deskundigheid op het gebied van noodzakelijk ingrijpen versus noodzakelijke hulpverlening in de thuissituatie. Men dient kennis te nemen van de verschillende soorten gehechtheid en dat een kind bij pleegouders ook onveilig gehecht kan zijn maar adaptief gedrag vertoont waarbij de stress en angst niet meer geuit wordt maar nog wel gevoeld (gedesorganiseerde gehechtheid).
b. maatschappelijke/psychologische kennis
Vechtscheiding wordt ook wel de nieuwe melkkoe van Jeugdzorg genoemd omdat het tegenwoordig de hoofdreden is om een OTS uit te spreken. Hoewel een OTS een werkzaam instrument kan zijn in die gevallen waarbij er daadwerkelijk sprake is van een vechtscheiding en kinderen leiden onder ouderverstoting, meten sommige gecertificeerde instellingen zich te grote schoenen aan door (onder dwang en drang van een OTS) een mediation traject aan ouders op te leggen waarbij de GV de mediator is. Het beroep Mediator behoort helaas niet tot de beschermde beroepen dus een GV mag dit doen.
De vraag rijst echter hier ook weer op: Is een GV deskundig genoeg hiervoor?
Gezien dat een GV in principe pedagogisch onderlegd is, is niet te verwachten dat zij op psychologisch gebied voldoende deskundig is om persoonlijkheids stoornissen op te pikken. Narcisme is een pathelogische gedrag stoornis die tegenwoordig in zwang is en te pas en te onpas gebruikt wordt om exen te typeren. De GV heeft onvoldoende kennis om te constateren of het wel of niet waar is en weigert dan vaak ook nog om bewijzen te accepteren waardoor een ouder (en haar kind) die daadwerkelijk een ex heeft met een narcistische persoonlijkheids stoornis danwel pathelogisch narcisme, blootgesteld wordt aan ernstig gevaarlijke situaties. De GV is ook onvoldoende op de hoogte van de invloed van een persoonlijkheids stoornis zoals borderline op het kind waardoor ouders met die stoornis al heel snel hun kind uit huis geplaatst zien, terwijl dit schadelijker is en zo een ouder met gedegen hulp, het kind prima kan opvoeden.
iedere ouder die op basis van een vechtscheidings OTS tegenover de GV plaats neemt, zal (al dan niet onbewust) het idee hebben dat zij ‘moet’ bewijzen dat zij toch echt de beste ouder is. Er zal een noodzaak gevoeld worden om vooral de negatieve kwaliteiten van de ex-parnter te benoemen en de eigen positieve kwaliteiten uit te vergroten. De GV werkt in dit soort zaken daardoor juist polariserend en heeft daarnaast onvoldoende psychologische basis om een en ander in de juiste context te plaatsen.
Waarheidvinding heeft in dit kader ook een hoge prioriteit gekregen bij ouders terwijl dit niet de oplossing is in veel gevallen. Als één ouder beweert dat de ander de kinderen slecht verzorgt etc, dan dient de ouder die beschuldigingen uit daarvoor bewijzen aan te leveren. Het moet dan niet zo zijn dat van de beschuldigde ouder verlangt wordt om het tegendeel te bewijzen maar dit is wat een GV (onbewust) wel in de hand werkt door in te gaan op de beschuldigingen. Ook hier weer werkt het gebrek aan opleiding cq vakkenis zijdens de GV, misstanden in de hand met alle mogelijk schadelijke gevolgen van dien (onterechte UHP).
Hétzij dient een GV ook een psychologische studie te doen (wat mij persoonlijk onhaalbaar lijkt), hetzij dient zij in dit soort gevallen in eerste instantie door te verwijzen naar een psycholoog voor gesprekken met beiden ouders. Nog beter zou zijn om bij vermeende vechtscheidings problematiek niet gelijk een OTS te vragen maar een mediation traject in te zetten. Dit is naar ik begrijp, nu ook de opzet in scheidings zaken bij de wetgever dus het is nog afwachten hoe dit laatste gaat doorwerken.
5. (maatschappelijke) verantwoording
Het heeft er alle schijn van dat een GV en de instantie waar zij onder valt, niet in staat is om enige verantwoording te nemen voor haar (foutief) handelen. Als een kind onterecht uit huis geplaatst is en dan met name als het op jonge leeftijd gebeurt, kan een ouder bewijs op bewijs stapelen, het kind blijft uit huis geplaatst. Het bekendste voorbeeld hiervan is van Nora Yorukseven, die klacht op tuchtklacht gegrond kreeg maar recentelijk zelfs uit het gezag gezet is voor haar zoon Kahn (pleegouders hebben hem een andere naam gegeven). In deze zaak worden alle hierboven genoemde punten gecombineerd tot een schrijnend geheel van dwalen met alle schadelijke gevolgen van dien voor haar en haar zoon.
1: De GV volhardt in haar ondeskundige mening over ‘gehechtheid’; op basis daarvan blijft Kahn uit huis geplaatst
2: De rapporten zijn feitelijk onjuist.
3: Ondanks dat Nora dit heeft aangetoond middels bewijzen, worden de rapporten niet aangepast (en de rechters weigeren er overigens ook naar te kijken.)
4: Nora wordt op een grove wijze behandelt door GV’s danwel compleet genegeerd en het contact met haar zoon is minimaal.
Had de (nieuwe) GV in deze zaak zich, na gegrond bevonden tuchtklacht(en), nogmaals over de stukken gebogen, mét kennis van zaken over gehechtheid, dan was Kahn nu weer bij zijn moeder geweest (die hij overigens nog steeds erg mist). Dan had veel leed en strijd voorkomen kunnen worden en was recht gedaan aan moeder en zoon. In plaats daarvan was/is het een aaneenschakeling van niet luisteren, niet aanpassen en niet ingrijpen (maatregel beëindigen) en dit alles schijnbaar omdat men niet in staat is om fouten toe te geven cq te corrigeren. Nu is Nora’s zaak niet de uitzondering maar eerder de regel. Het excuus om kinderen koste wat het kost uit huis geplaatst te laten omdat men niet terug wil komen op eerder gedane uitspraken/rapporten en onder het onvoldoende wetenschappelijk onderbouwde pseudo-psychologische mom van ‘hechtings problematiek’, is aan de orde van de dag.
Persoonlijk ben ik er niet voor om zo een GV strafrechtelijk aan te pakken, júist omdat het dit soort gedrag in de hand werkt nl: het weigeren toe te geven dat er fouten zijn gemaakt, uit angst voor vervolging van de persoon en niet de instantie waarvoor zij werkt (die uiteindelijk de verantwoordelijkheid draagt daarvoor).
De tuchtraad die nu is opgezet zal echter eerst moeten bewijzen dat ze voldoende slagkracht heeft om te voorkomen dat deze cultuur van ontkenning voort duurt. Voorlopig zijn de berichten daarover positief omdat reeds tegen één GV maatregelen zijn genomen.
Waar ik wél voor ben, is de mogelijkheid tot compensatie in de geleden schade zijnde materiëel en immateriëel door de instanties zowel als afschrikmiddel als om het rechtsgevoel van betrokkenen te behouden en de mogelijkheid om een kind gewoon terug te leiden naar haar ouder als blijkt dat op alle fronten gedwaald is, zélfs als dat na meerdere jaren is. ‘Hechting’ bij de pleegouders mag nóóit een excuus zijn als blijkt dat er grove fouten gemaakt zijn en de UHP gebaseerd is op feitelijke onjuistheden. Dan dient er hulp aan huis ingezet te worden om de hechting tussen ouder en kind weer in goede banen te leiden en niet het kind uit huis geplaatst te laten omdat dat ‘makkelijker’ is. Voor pleegouders wordt daartoe Theraplay ingezet dus bij ouders is dat ook mogelijk.
Daarbij komt dat als de bovenste vier punten aangepakt worden, er slechts in zéér zeldzame gevallen zo een beroep op vergoeding/correctie gedaan zal worden en dat is immers het doel van deze voorstellen: Voorkomen van fouten die nagenoeg onherstelbare schade veroorzaken.
Nawoord
In mijn poging om alles zo helder en overzichtelijk mogelijk te maken, viel mij op hoe alles eigenlijk verbonden aan elkaar was en waar ik een onderwerp onder hoofdstuk twee kon plaatsen, kon ik dat ook vaak tegelijkertijd ook onder andere hoofdstukken plaatsen. Hierdoor schoot bij mij het KISS principle in gedachten wat zegt dat de meeste systemen beter werken als ze simpel gehouden worden en dus niet complexer gemaakt.
Met de transitie is de jeugdzorg echter nóg complexer geworden doordat er nieuwe schakels zijn toegevoegd aan de zorgketen, te weten: De gemeente en het sociaal wijkteam. In mijn ogen is dit een vorm van decentralisatie waar eerst juist gesteld was dat centralisatie (bij de buro’s jeugdzorg) beter zou werken en in mijn eigen werk (bij de CLSK) maak ik ook die golfbeweging mee; van decentralisatie naar centralisatie en weer terug. Het is niet te zeggen wat beter werkt aangezien zowel de centralisatie als decentralisatie vaak een réactie is om bestaande problemen op te lossen en niet een gerichte actie op voorhand om verbeteringen te bewerkstelligen waardoor men (achteraf gezien) tegen zaken aanloopt waar geen rekening mee gehouden was. Beiden vormen hebben zowel voordelen als nadelen ook, waardoor de afweging voor het een of het ander, een lastig vraagstuk vormt waar bij jeugdzorg nu beslist is dat decentralisatie het wondermiddel gaat worden. Gezien de berichtgeving die komt vanuit de Monitor Transitie Jeugdzorg, blijkt deze decentralisatie dat verre van te zijn.
Wat mij persoonlijk ook verbaast, is dat er categorisch geklaagd wordt over werkdruk onder GV’s maar dat zij tegelijkertijd die werkdruk in stand houden door op de minste of geringste gronden OTS/UHP te vragen. En met die verzoeken niet alleen hun eigen werkdruk maar ook die van rechters en andere partners in de zorg keten. Artikel 3.2 Jeugdwet zegt dat een GV geen hulpverlening biedt maar die coördineert. Dat wil zeggen dat ze doorverwijzen naar deskundigen en hun oordeel afwachten. Zij kan dat tegenwoordig enkel doen onder een OTS echter. Het heeft er dus de schijn van dat of de jeugdhulpverlener onvoldoende vertrouwen heeft in haar eigen handelen (en dus doorverwijst naar BJZ e.d.) of de diverse buro’s jeugdzorg hebben geen vertrouwen in dat handelen en verzoeken op die grond OTS om zelf (wederom) de regie te houden.
Al met al zijn er vele manieren om verbeteringen te bewerkstelligen maar de belangrijkste is zeer waarschijnlijk een verandering van mentaliteit bij de diverse GV’s en Sociale Wijkteams die, naar mijn mening, de uitspraak van Drs George Smits (ssr.nl) boven hun buro moeten hangen zoals bij defensie de Koning en Koningin hangen: “Dat wat ik voel, als professional, is ook een hypothese over de situatie”
Hoogachtend,
C. Bronstring
(mede namens stichting Sos Jeugdzorg)
Hoofdpunten Verbeter Voorstellen mbt handelswijze in Jeugdzorg bijlage 1.pdf
Klachten Verbeter Voorstellen mbt handelswijze in Jeugdzorg bijlage 2.pdf